U leest het boek eerst zelf, en bekijkt waar het boek precies over: Wat gebeurt er allemaal? Hoe loopt het af? Als u weet waar het verhaal over gaat; kunt u van te voren bedenken wat u uit kunt leggen en vragen tijdens het voorlezen.
2. Maak een eigen voorleesritueel.
Lees het boek voor op een rustige plek en op een gezellig moment van de dag. Dat hoeft niet alleen voor het slapen gaan te zijn. Misschien zijn er in huis voorwerpen die passen bij het boek? Pak ze erbij!
Met een pop of knuffel die lijkt op één van de hoofdpersonen, kunt u het verhaal “naspelen”. Als u dat regelmatig doet, ziet een kind steeds beter hoe verhalen “in elkaar zitten”.
3. Bekijk samen de kaft.
Lees de titel van het boek voor en praat met uw kind over
de voorkant. Maak het nieuwsgierig naar het verhaal. Als u de kaft samen bekijkt, kunt u samen met uw kind bedenken waar het boek over zou kunnen gaan.
4. Laat uw kind vertellen.
Geef uw kind gelegenheid om iets te zeggen als u het verhaal voorleest. Het gaat erom dat uw kind praat, dus alle opmerkingen over het verhaal zijn goed. Uw kind heeft eigen ideeën en gevoelens over het verhaal en kan ook meepraten vanuit eigen ervaringen. Daar kunt u dan weer op ingaan. Zo blijft uw kind betrokken bij het verhaal.
5. Speel in op reacties.
Neem opmerkingen van uw kind serieus. Vraag bijvoorbeeld
door als uw kind een opmerking tussendoor maakt. Kinderen hebben veel te vertellen. Het is leuker om mee te gaan met de verhalen van de kinderen dan strak vast te houden aan het boek.
6. Voorspel samen het verhaal.
Vraag op spannende momenten aan uw kind hoe het verhaal verder zou kunnen gaan. Door na te denken over wat er allemaal kan gebeuren, denken kinderen goed na. Hierdoor leren ze in hun dagelijks leven ook beter om naar oplossingen te zoeken voor problemen.
7. Besteed aandacht aan moeilijke woorden.
Bedenk welke woorden moeilijk voor uw kind kunnen zijn.
Als uw kind het woord niet kent, kunt u helpen. U kunt uw kind helpen om nieuwe woorden te leren door bij een moeilijk woord een plaatje aan te wijzen, iets voor te doen, of een voorbeeld te geven. Zo onthoudt uw kind het woord
beter.
8. Maak het levendig.
U kunt bij het voorlezen ondersteunende geluiden of bewegingen maken of uw kind vragen om iets (voor) te doen. Het verhaal wordt duidelijker en uw kind blijft
enthousiast.
9. Praat na over het boek.
Laat uw kind het verhaal navertellen aan een broertje of zusje. Door het verhaal aan een ander te vertellen en erover na te praten gaat uw kind het verhaal beter begrijpen.
10. Lees het boek meerdere keren voor.
Waarschijnlijk zal uw kind vragen om het boek nog een keer
voor te lezen. Dat is ook goed. Uw kind leert er iedere keer weer iets nieuws
van. Prentenboeken kunt u ook meerdere keren inkijken, ook hiervan kan uw kind
steeds iets nieuws leren.