“ik denk 104”
“en papa?”
“misschien wel 105”
“kunnen voetballers ook doodgaan als ze bij Barcelona voetballen?"
“ja”
“maar als die dan net een goal heeft gemaakt?”
“nou dan heeft ie geluk gehad”
“ja echt wel”.
Buikpijn is wel zo’n beetje de ergste ziekte die er bestaat bij ons thuis. Er hangt een walm van treurigheid en gedoe omheen en de leden van de familie die eerder buikpijn hadden, die zijn er niet meer of hebben er flink van gelust.
Het is zo gegaan en zo geworden en we kunnen niet meer terug. Ik bedacht me laatst wel dat ik aan de betekenis ervan moest gaan sleutelen toen hij thuiskwam met het verhaal dat Vera uit zijn klas buikpijn had en naar huis was gegaan tijdens de les.
Mijn eerste reactie was iets van niet prettig voor Vera maar dat ze morgen vast wel weer beter zou zijn. Hij reageerde niet echt en we vergaten het weer.
Een paar dagen later was zijn oma ziek en ik vertelde dat ze weer buikpijn had. In zekere zin is dat ook zo. En ook dat we ons een beetje zorgen maakte. Dat hield hem wel bezig denk ik, want 's avonds in bed werd mij de spreekwoordelijke spiegel voorgehouden.
“Oma heeft buikpijn en Vera ook, gaan die nu allebei dood?"
Tijd voor de nuance..
Eenvoudig maar realistisch probeerde ik hem de situatie uit te leggen waar op dat moment naar gevraagd werd. De kunst was om me te verplaatsen in zijn wereld. En in zijn wereld stond buikpijn voor erg ziek, en erg ziek was bijna of helemaal dood. Althans zo vatte ik dat op.
Ik probeerde hem uit te leggen dat mensen vaak het woord buikpijn zeggen, maar dat het meer een soort achternaam is van allerlei dingen waar je ziek van wordt. De meeste buikpijnen gaan gewoon over en bla bla bla.. Hij stelde vragen en ik gaf telkens antwoord totdat hij tevreden was en geen vraag meer stelde. Eerlijk doch realistisch. Gelukkig viel hij gerustgesteld in slaap.
Opa’s en oma’s gaan dood. Alle mensen gaan dood. Dat heb ik hem ook uitgelegd. En de bedoeling is dat opa en oma nog lang zullen leven, maar soms gaan ze eerder dan we willen.
Dat is heel verdrietig, maar dat gaat zo.
Mijn zoon kan daar veel vragen over stellen. Heel veel. Met name het aspect dat we niet weten wanneer iemand dood gaat, zelfs niet als er iemand ziek is, is moeilijk te bevatten.
Het zou mij eerlijk gezegd ook wel rust geven als we gewoon met z’n allen precies 100 jaren mochten leven. Ongeacht ziektes of ongelukken.
Genoeg te doen en heerlijk overzichtelijk. Ik kan mijn zoon wel snappen.
Afin.
Hij begrijpt dus nu het concept sterfelijkheid en beseft dat mensen die hij lief vindt, dood kunnen gaan.
Ik kan al huilen om het feit dat ie het snapt.
Dag, totale onbevangenheid.
Maar het voelt ook goed.
Het voelt goed omdat hij groter wordt en de dingen in een ander perspectief kan zien. En ik realiseer mij dat ik enigszins de regie heb over het creëren van zijn wereld.
Ik probeer me ervan te doordringen dat ik van grote invloed ben op hoe mijn zoon van 6 omgaat met de zware dingen des levens.
Hoe laat ik, als een soort van filter, de zaken in zijn wereld binnenkomen? Ga ik ervóór liggen?
Wil ik angstvallig voorkomen dat hij weet dat mensen doodgaan en er inbrekers bestaan? En hoe lang kan ik dat volhouden?
Ga ik achter hem staan en laat hem al rennend de eerste tegenslagen zelf opvangen? En hoe precies?
Moeilijk.
Kinderen onthouden gebeurtenissen aan de hand van reacties van anderen. Ik weet nog dat er vroeger iets erg gebeurde op kamp. Een meisje uit mijn team viel zeer ongelukkig uit een hoge boom.
Toch is de herinnering aan die gebeurtenis niet heel verdrietig. Ik herinner mij de rust en duidelijkheid van de ouders en de trainer heel goed en er werd goed op ons gelet en met ons gepraat over het voorval. Dat was prettig en dat heb ik blijkbaar onthouden.
Daarentegen herinner ik mij ook een situatie van een verdrietig klasgenootje in diezelfde periode. Ze was volledig in paniek omdat haar kat een spuitje zou krijgen die middag en ze ging hyperventileren, doodeng vond ik dat. En de juf ook, want die kon er niet zoveel mee meen ik.
De herinnering aan dat beeld is gek genoeg heftiger dan het beeld van het eerste voorbeeld.
Kinderen onthouden de emoties die ze zien bij anderen en slaan dat beeld op. De lading zorgt voor een fijne, een neutrale of een vervelende herinnering, niet de ernst van de gebeurtenis zelf.
Ik ga het vanaf nu een beetje mixen denk ik. Kleine zaken mag hij zelf gaan ervaren en oplossen.
Als een kind vervelend tegen hem doet, dan moet hij dat zelf gaan oplossen.
Als hij geen zin heeft om te spelen, mag hij dat zelf vertellen aan zijn vriendje, niet ik. Soms moeilijk, maar hij kan dat met af en toe een beetje hulp.
Met grote mensen zaken bemoei ik mij wat meer.
Ik probeer eerlijk te zijn, maar bepaal zelf welke draai ik eraan geef. Ik zal proberen zo duidelijk mogelijk te zijn en ik probeer mondjesmaat te vertellen wat hij wil weten en me realiseren dat mijn emoties niet die van hem zijn.
Als zijn broertje in het ziekenhuis ligt op een woensdagochtend, dan maak ik mij voor even grote zorgen. Vanaf de eerste seconde is dat eigenlijk niet nodig en toch doe ik het. Het beeld van de kleine man met zijn knuffel aan de piepende monitor maakt mij week en verpakt de hele situatie in een 3 uur durend emotioneel maar mooi familiedrama.
Ik kan mijn oudste zoon daarin meeslepen, of niet. Ik kies voor dat laatste.
Ik vertel hem aan de telefoon dat zijn broertje longontsteking heeft, een prik heeft gehad, een belachelijk dikke zetpil en dat hij nu uit moet rusten. En dat we eventjes ongerust waren maar dat alles weer ok is en hij een heel dappere broer heeft.
Hij krijgt een drankje en dan is het vast zo weer over.
En zo gaat het ook.
Het drama van de ochtend verdwijnt in de namiddag als sneeuw voor de zon en als de oudste de school uit heeft moeten de foto’s erbij worden gehaald om hem ervan te overtuigen dat zijn kleine broer toch echt even heel ziek was.
Hij had overigens geen buikpijn, dat laten we even voor wat het is, daar hangt nog teveel gedoe omheen.
Eind goed, al goed.